Proefschrift Martin Langham

 

Het proefschrift van Martin Langham over de rol van opvallendheid van voertuigen in de “ik keek maar zag hem niet” fout behandelen we in 2.4.1.5. Langham Ik keek maar zag hem niet op deze website.

 

Hier beperken we ons tot wat Langham ons te leren heeft over de opvallendheid van motorrijders. 

 

In zijn proefschrift beantwoord Martin Langham de vraag of het probleem van de automobilist die een motorrijder “niet zag”, uitsluitend te wijten is aan een gebrek aan natuurkundige zichtbaarheid van de motorrijder, of dat het ongeval (mede) aan andere factoren te wijten kan zijn. Die mogelijke andere factoren zijn:
1. de automobilist “ziet” de motorrijder wel, maar vanwege diens zeldzaamheid in het verkeersbeeld herkent de automobilist hem niet als een motorvoertuig;
2. motorrijders verschijnen op plaatsen in het verkeersbeeld waar men normaal een auto niet verwacht te zien; de automobilist zoekt dus niet op de goede plek in het verkeersbeeld; in zo’n geval is geen sprake van “wel kijken maar niet zien”, doch meer van “niet op de juiste plaats in het verkeersbeeld kijken”.
3. de motorrijder bevindt zich in het gezichtsveld van de automobilist, maar deze ontdekt hem niet omdat het beeld van de motorrijder te klein is.

 

Gemiddeld scanpatroon van onervaren autorijders. Zij overzien de verkeerssituatie en fixeren dan op meer plekken dan ervaren autorijders. Zij fixeren ook op plaatsen buiten de weg.

 

Gemiddeld scanpatroon van ervaren automobilisten. Zij zoeken een beperkt aantal plekken in het verkeersbeeld af; deze liggen wat verder weg dan bij onervaren autorijders. Een ervaren autorijder heeft daarom méér kans een motorrijder die zich vlak bij hem bevindt te missen.

Bron foto's: Proefschrift Dr. Martin Langham: Looking and failing to see, or gazing and failing to cognise appropriately? 

 

Langham draagt een aantal redenen aan waarom we de automobilist niet meteen moeten geloven waar hij claimt dat de oorzaak van het ongeval was dat de motorrijder onopvallend was.
Een deel van opvallendheid is de mate waarin een object contrasteert met de achtergrond. Een licht gekleurde motorrijder zal tegen een donkere achtergrond goed opvallen; tegen een lichte achtergrond daarentegen niet.
Uit veel onderzoeken komt naar voren dat grote en licht gekleurde kuipdelen de opvallendheid verbeteren. Deze onderzoeken werden echter grotendeels uitgevoerd met een motorrijder die zich meer dan 50 meter van de automobilist bevond. Als een automobilist dan een motorrijder niet ziet, heeft deze nog ruim de tijd om een rem- of stuurmanoeuvre te maken. Langham vond dat zulke kuipdelen de opvallendheid niet verbeteren wanneer de motorrijder dichter bij de automobilist is. Motorongevallen ontstaan wanneer de motorrijder veel dichter bij de automobilist is, typisch binnen 2 seconden rijafstand.


Langham haalt onderzoeken aan waaruit blijkt dat het niet op tijd ontdekken van de botspartner niet een probleem exclusief van motorrijders is. Ook bij botsingen tussen auto’s, van auto's met vrachtauto’s, bussen en zelfs met hele treinstellen wordt geclaimd dat men “wel keek maar de ander niet zag”. Bij zulke ongevallen trekt de opvallendheid van botspartners veel minder de aandacht van onderzoekers.

 

Vervolgens draagt Langham een aantal alternatieve oorzaken aan waarom de automobilist, hoewel hij claimde “wel te hebben gekeken", de motorrijder "niet zag”.
1. Afdekking
Het eerste geval betreft afdekken van het beeld van de motorrijder, door ander verkeer of een obstakel op- of aan de kant van de weg. Olson vond dat in 48% van de gevallen waarin een automobilist de motorrijder niet voor liet gaan het zicht op de motorrijder geblokkeerd was. Moderne auto’s hebben A-stijlen die zó dik zijn dat er een 5,2 m breed voertuig achter past dat zich op 50 m van de auto bevindt.
2. Beoordelingsfouten
Olson heeft daarover al eens opgemerkt dat een van de problemen met onderzoeken naar de “ik keek maar zag hem niet” fout is dat men daar lijkt aan te nemen dat “niet zien” synoniem zou zijn aan “geringe opvallendheid”. Olson gaf aan dat “niet zien” ook door een of een combinatie van de volgende gevallen kan worden veroorzaakt:
- verkeerde interpretatie als (brom)fietser,
- fout in het schatten van de snelheid of
- opzettelijk agressief gedrag van de automobilist.
3. Snelheid schatten
In het algemeen wordt de naderingssnelheid van kleinere objecten aanmerkelijk onderschat. Veel verkeersdeelnemers onderschatten de snelheid van motorrijders. Het niet goed schatten van de snelheid zou wel eens een belangrijk deel van het “ik zag hem niet” probleem kunnen zijn. Een motorfiets moet een langere afstand afleggen om zijn beeld op het netvlies van de beschouwende automobilist evenveel te doen groeien als het beeld van een naderende auto. Onderzoekers stellen dat automobilisten wel naar een motorrijder kunnen “kijken” en hem “ontdekken”, maar geen goed beeld krijgen van zijn snelheid. Hier komt nog bij dat motorrijders vooral worden ontdekt in de periferie van het gezichtsveld, waar de schatting van naderingssnelheid nog onnauwkeuriger is.
4. Perifeer visueel systeem
De periferie van het netvlies en daarmee van het gezichtsveld werkt heel anders dan het centrum, de fovea daarvan. Visuele stimuli worden op verschillende manieren verwerkt door het foveale- c.q. het perifere visuele systeem. Een van de verschillen betreft het ontdekken van- en reageren op beweging. Omdat ons gezichtsveld buitengewoon groot is en we maar een klein deel van de binnenkomende informatie verwerken, dient een object dat perifeer ontdekt wordt eerst foveaal te worden gefixeerd om er meer informatie aan te kunnen ontlenen. Het proces van perifeer ontdekken is tamelijk ondoelmatig. Voertuigen die vaker dan andere in de periferie moeten worden geïdentificeerd hebben een grotere kans niet te worden ontdekt of herkend c.q. dat hun naderingssnelheid verkeerd wordt geschat. Motorfietsen verschijnen vaker op plaatsen waar de automobilist niet kijkt en bevinden zich dus meer in de periferie van diens gezichtsveld. Zij vormen een van de categorieën voertuigen die hier het slachtoffer van ons visuele systeem zijn.
5. Doelen, overtuigingen en verwachtingen
Deze eigenschappen van de automobilist zullen uiteindelijk de ontdekking van de motorfiets beïnvloeden, bijvoorbeeld bij de selectie van objecten in de periferie van het gezichtsveld die voor identificatie nader gefixeerd dienen te worden. Motorfietsen lopen hier een grotere kans uitgefilterd te worden omdat ze niet groot, helder en/of contrasterend genoeg zijn, of domweg omdat de automobilist de motorrijder niet belangrijk genoeg acht.
 

Apparatuur om oogbewegingen van automobilisten te volgen. Bron foto: Proefschrift Looking and failing to see, or gazing and failing to cognise appropriately? Dr. Martin Langham
Update website

31 mei 2016

Nieuw: het rapport van het diepteonderzoek van Julie Brown naar ongevallen met motorfietsen is uit, zie 2.1.11. Julie Brown In-depth crash study

13 januari 2015

Nieuw: Diepteonderzoek door Penumaka naar menselijke fouten bij ongevallen tussen auto's en motorfietsen.

22 april 2014

Nieuw: 2.3.10. Elaine Hardy, Northern Ireland Motorcycle Fatality Report 2012, Indepth Study of 39 Motorcycle Collisions In Northern Ireland

4 maart 2014

Nog een nieuw diepteonderzoek naar motorongevallen in Australië: 2.1.12. Monash Universiteit.

4 maart 2014

Nieuw diepteonderzoek in Australië: 2.1.11. Julie Brown van NeuRA.